Start.Familie nieuws.Rotterdam.Schiedam.Tot slot.
www.familieholleman.nl.
Schiedam

Maar waarom heeft men dit gedenkteken nu juist in Rotterdam opgericht? Heeft onze stad dan wat met de inneming van Den Briel te maken gehad?

Zeer zeker, en niet zo weinig ook. De Rotterdamse burgerij die in 1872, bij het driehonderdjarig herdenken van dit overbekende wapenfeit zo duchtig heeft feest gevierd, had daarvoor in 1572 al zeer weinig reden. Gloorde voor de Brielenaren de dageraad, voor de Rotterdammers werd het donkere nacht; zal de daad der Watergeuzen menig dankgebed in de St. Catharinakerk te Brielle hebben doen opgaan, de St. Laurens zal de stille getuige geweest zijn van menige smeekbede om verlossing.

De 1ste april 1572 was Den Briel door de Watergeuzen ingenomen. Zodra Bossu, stadhouder van Holland, van de Rotterdamse burgemeesters deze tijding in Den Haag ontving, spoedde hij zich naar Maaslandsluis het tegenwoordige Maassluis. Hier trok hij zijn troepen tezamen, stak de Maasmond over en landde in de Bornisse, tussen Voorne en Putten (Rozenburg bestond nog niet). Onder bewaking van een geringe krijgsmacht liet hij de transportschepen daar achter en rukte zelf op Den Briel aan. Toen de Spanjaarden dreigde te winnen kregen de Geuzen hulp van het bruisende water, dat de polder waarin gestreden werd binnenstroomde.

Rochus Meeuwiszoon, een Brielse timmerman, had al zwemmende onder een regen van musketschoten, de Nieuwlandse sluis weten te bereiken en open te hakken, zodat het terrein van de strijd geheel onder water kwam te staan. Toen bovendien de bewaakte transportschepen door de Watergeuzen in brand waren gestoken of tot zinken gebracht, oordeelde Bossu het maar het verstandigst het beleg op te breken en de stad voorlopig in handen van de Watergeuzen te laten.

 

 

Hoezee ! Behouden was den Briel ,

Door Rochus Meeuwisz. trouwe.

Hij was er een met hart en ziel

Voor Willem van Nassouwe.

Wie ooit op Neêrlands vrijheid roem'

Zorg' dat hij Rochus Meeuwisz. Noem

 

Waar moest Bossu nu echter heen? De weg over de Maasmond was voor hem zo goed als afgesloten. Al had hij schepen kunnen bemachtigen, dan toch zou de overtocht te gevaarlijk geweest zijn, daar de Geuzen met hun vlugge zeilers de gehele Maas bestreken. Van de nood een deugd makende, besloot hij daarom oostwaarts op Dordrecht aan te trekken. Voor deze stad gekomen, vonden de Spanjaarden echter de poorten gesloten, en hoe mooi Bossu ook praatte, ze bleven dicht; men verkoos het ruwe krijgsvolk niet binnen zijn muren te ontvangen. Het enige wat de verbolgen Bossu wist te verkrijgen, was dat Dordrecht hem de transportschepen leverde waarmede de troepen verder vervoerd zouden kunnen worden. Het lag in de bedoeling van de stadhouder met deze schepen weer naar Maassluis te varen.

Dicht bij Rotterdam gekomen, vernam hij echter dat de Watergeuzen Delfshaven hadden bezet, zodat hij wel genoodzaakt was van plan te veranderen. Voor Kralingen liet hij dan ook landen en ontscheepte zijn troepen aan de Honingerdijk.

Het was in de avond van den 8ste april, dus pas een week na de inname van Den Briel, toen Bossu zich met zijn mannen voor de Oostpoort vertoonde en verlangde binnengelaten te worden, om - zo hij sprak - met zijn manschappen weer door de Delftse Poort de stad te verlaten. Aan Bossu zelf werd toegang verleend zijn soldaten blijven buiten stad. Burgemeesteren en vroedschap ontvingen hem op het raadhuis, waar hij zijn verzoek om doortocht herhaalde. Bevreesd voor Alva’s toorn, indien men niet aan het verzoek van de stadhouder voldeed, was het stadsbestuur aan de andere zijde toch ook weer niet erg geneigd de poorten voor de Spanjaarden te openen, daar het vreesde dat dezen, als ze eenmaal in de stad waren, ze niet zo spoedig zouden verlaten als wel door Bossu beloofd werd. Het is dan ook lang niet onmogelijk dat de bestuurders onzer stad zich van de zaak wilden afmaken, door zich op de vijandig gezinde menigte te beroepen die aan de Oostpoort was samengestroomd, en met geweld wilde beletten dat de poort geopend werd. Hoe het zij, de troepen werden niet toegelaten en moesten de nacht in de open lucht doorbrengen. Het enige wat het stadsbestuur deed, was de soldaten voedsel en bier verstrekken.

 

Spanjaarden in Rotterdam

Pastoor Duifhuis

De volgende dag, nadat Bossu nog eens sterk op opening van de poort heeft aangedrongen en nadat pastoor Duifhuis van de St. Laurenskerk de menigte voor de poort kalmerend heeft toegesproken, besluit men eindelijk de Spanjaarden door te laten. Met rotten van 25 man zullen ze worden toegelaten, mits de lonten gedoofd en de musketten naar beneden gericht zijn. Pas is de brug neergelaten en de poort geopend, of het krijgsvolk dringt in grotere getallen naar binnen dan als voorwaarde is gesteld. De smid Zwart Jan, die met anderen de wacht houdt, maakt Bossu hierop opmerkzaam. De trotse edelman, in woede ontstoken over deze terechtwijzing van een geminachte poorter, bijt hem toe: “Het voegt u niet, Konings krijgslieden te tellen”. Gelijktijdig heft hij zijn zwaard en slaat daarmede in de richting van Zwart Jan. Deze weet de slag echter te ontwijken en valt nu op de graaf aan, die ten tweeden male naar den smid slaat en hem nu zodanig treft, dat deze machteloos ter aarde zinkt. Een musketkogel treft hem ter zelfde tijd in de borst en Rotterdam telt een plichtvol burger minder.

 

Daar zwom hij in zijn heldenbloed,

Vertrapt door 't woedend rot

En gaf, gelijk een held het doet,

Zijn vrome ziel aan God.

 

Deze korte strijd is het sein voor een algemene aanval op de burgerwacht. De bakker Jan Dominicuszoon heeft met anderen weldra het lot van zijn wapenbroeder gedeeld.

 

En woedende om den wederstand,

Met bloedig moordtuig in de hand,

Stoof heel het bent de stadspoort binnen.

 

Joelende en tierende gaat het naar de Grootemarkt, waar de Spaanse vlag wordt geplant. Wie tegenstand biedt wordt gedood. De Delftse poort, verdedigd onder de oud-burgemeester Jan Jacobsz. Roos, die eveneens met vele zijner getrouwen het leven laat, is ook weldra in het bezit van de Spanjaarden die nu heer en meester zijn in de stad. Verschrikkelijk gaan ze tekeer. Mannen, vrouwen en kinderen, het moet alles nu boeten voor de aanvankelijke weigering om de Spanjaarden binnen te laten.

Niet alleen dat de Spanjaarden hun woede koelden tegen de levenden, ook het levenloze moest het ontgelden. Het beeld van Erasmus, toen nog van steen, werd beschoten, verminkt, en in het Steiger geworpen.

Hoewel Bossu zelf de 22e april Rotterdam reeds weer verliet, bleven de Spaanse troepen hier tot 22 juli, toen ze door Alva naar het Zuiden werden ontboden. Een zucht van verlichting zal onze stad geslaakt hebben, toen de poort gesloten werd achter de muitzieke bende, die voor haar vertrek nog, hoewel gelukkig vergeefs, getracht had de stad in vlammen te doen opgaan.

In een gevel op de hoek van het Oostplein en de Oostzeedijk, waar eens de Oostpoort stond, is een gevelsteen ingemetseld als herinnering aan het optreden van de Spanjaarden.

 

Schiedam