In de branderij ving het werk direct aan door de schuimende gist van het overrijpe beslag in de bakken af te scheppen, te wassen, te zeven, te persen en te verpakken teneinde de gist, bestemd voor Engeland, tijdig aan het station te krijgen om daar de trein van zeven uur naar Hoek van Holland te nemen waar de boot naar Harwich al lag te wachten. De gistrijders ratelden met hun wagen over de keistenen in de straten terwijl na het gistscheppen in de branderijen de ruwketels werden volgepompt met het alcoholrijke beslag en het vuur onder de ketels werd opgepord. Honderden lage schoorstenen loosden inmiddels dikke rookwolken in de lucht boven Schiedam.
Gist is een plantaardig micro organisme, dat de uit het zetmeel gevormde suiker van het beslag splits in alcohol en koolzuur. Gisten is schuimen, opbruisen. De een uitweg zoekende koolzuur doet inderdaad het in gisting zijnde beslag sterk opbruisen en schuimen. Gist en moutwijn zijn een twee eenheid en zijn onlosmakelijk aan elkaar verbonden. Bij het bereiden van moutwijn (alcohol) ontstaat gist en mede afhankelijk van de vraag of winstopbrengst werd een branderij ook wel gistfabriek genoemd.
Ook de molenaar was er vroeg bij, met een ruk aan het vangtouw werden de wieken vrij gemaakt en begonnen die te draaien in de wind. Het houten mechanisme kreunde zwaar en in de molen knarste het graan tussen de molenstenen. Wat moet het een machtig gezicht zijn geweest als alle 17 molens, gebouwd in een wijde kring op de oude vesten, in bedrijf waren.
Ver voordat de stad verder ontwaakten en de winkels, scholen en kantoren open gingen
waren ook de boeren in de omgeving van Schiedam reeds op pad. Met tientallen spoelingschouwen
kwamen zij van her en der aangevaren, het paard voor de jaaglijn aansporend en in
de stad de schouwen voortbomend door de binnen Schie, havens en grachten. Zij liepen
over elkaars schouwen om jaaglijnen op te vangen, enterden elkaar, probeerden voor
te dringen -
Spoeling is de graanpap die overblijft na het afstoken. Weliswaar is de alcohol dan bijna verdwenen (in de praktijk bleef altijd een beetje alcohol in de spoeling achter), maar de pap had nog voedingswaarde genoeg om als uitstekend veevoer te dienen.
De zwaar beladen, lichtgeel geverfde molenwagens, met een dubbel span paarden in blinkend tuig, vervoerden de hoog opgestapelde zakken gemalen graan en mout naar de verspreid in de stad liggende branderijen. Zwaar krakend ging het over de vele gietijzeren ophaalbruggen, die zuchtend napiepen door de zwiepende balansen van de brug.
Als sombere wezens stonden de grote fusten in lange rijen langs de kade te wachten tot de schippers met hun schuiten of de platte lage sleeperswagens ze kwamen halen voor verder vervoer in stad en land. Ook de stukkenrollers, als waren jongleurs, de zware fusten of vaten voor zich uitrollend naar de plaats van bestemming waren een dagelijkse verschijning in de stad.
Vele malen per dag luidde de bel van het zakkendragershuisje. De zakkendragers, die het goudgele graan uit de schepen losten, droegen gebogen onder hun zware last de zakken de molen in, waar ze zo’n 25 meter hoog gelegen molenzolder in werden gehesen waarbij telkens bij het passeren van een hijsgat in de tussen verdieping de houten luiken, welke de hijsgaten afsloten, eerst werden open geduwd en vervolgens dicht klepperde. Een typisch geluid dat tot ver in de omtrek doorklonk boven het geluid van de draaiende wieken uit.
De zakkendragers, met hun blauwe en rode baaien kleding (baai is een sterk geruwd
wollen weefsel), in korte broek, met slobkousen over de lage schoenen, het achterhoofd
verborgen in een gevouwen graanzak welke als een sluier op de rug lag, wipten de
gehele dag van de schuit aan de wal naar de buiten opgestelde houten trap voor de
branderij, mouterij of pakhuis om daar hun last op stevige zolders te storten. In
de hoogtijdagen van de moutwijn-
De zwarte kolenhopen achter op de branderijplaatsen lagen gereed om onder de ketels te gaan branden. Op de asbelt naast de kolenhopen verzamelden kinderen, wroetend in de as met haaks omgebogen stukken ijzer, de onverbrande stukken kool in lekkende teilen en emmers om die thuis verder te kunnen opstoken.
Er was geen straat of plein waarop niet meerdere gist-
Tot ver buiten de stad en het land klonk de echo van het lied van de Schiedamse arbeid. De boeren keerden met de schouwen vol spoeling, het kostelijk warm veevoer, terug naar de tot ver in de omtrek verspreid liggende boerderijen. Bij de boerderij aangekomen pompten zij door open goten, over de weg geplaatst en gemoedelijk op zij geschoven als er een span paarden moest passeren, het warme veevoer in de houten voederbakken op het land waaromheen zich de koeien en de ossen zich al verzameld hadden. Het sappige vlees van de met spoeling vetgemeste ossen prijkte op de tafels van de gegoede Engelse huishoudens.
De gist vond haar weg naar de bakkers in Engeland, Frankrijk, België en Duitsland. Met de jenever werd getoast in alle vreemde talen, honderden kilometers ver van de productieplaats en daarheen gebracht door zeilschepen of de eerste stoomboten. Het “made in Schiedam” was de aanbeveling in alle overzeese gewesten.
Zo zong Schiedam luidruchtig zijn lied van de arbeid, dat zich aftekende in de kapitale herenhuizen langs de havens met haar mooie soepel middeleeuwse krommingen en waar een brandersknecht met de pet in zijn hand de huizen passeerde. Die havens, waarvan elk gebouw, hetzij kerk, huis, branderij of pakhuis, elk zijn eigen karakter draagt, vormen zonder enige disharmonie, zonder dat iets uit den toon valt, een waardig, deftig aaneengesloten karaktervol geheel, dat immer zal pleiten van een goed begrepen cultureel gemeenschapsgevoel van de welvarende burgers uit de bloeiperiode van de branderijen.
Wanneer de avond viel en de honderden arbeiders zich vermoeid huiswaarts spoedden voor een welverdiende rust, de vuren onder de distilleerketels zorgzaam waren afgedekt, de mouter rustig in de mystieken gloed van het open eestvuur zijn pijpje smoorde en de molenaar de vang gelegd had om het grote bovenwiel, dan stonden die zeventien molenreuzen, als enorme silhouetten, vele malen verbonden door de gekartelde lijnen van de typische slingervormen van de honderden branderijgeveltjes en de rank stijgende hals geveltjes van de arbeidershuisjes het zwijgen van het lied van de arbeid te betreuren.
Menigmaal werd in het holst van de nacht de burgerij opgeschrikt door de alarmkreet:
“Brand”. De torenwachter blies op zijn trompet het alarmsignaal door de stille nacht
en stak boven uit de toren een lange stok met aan het uiteinde een rood licht uitstralende
lantaarn welke de richting van de brand aangaf. De klokken begonnen te luiden. De
felle gloed van de brand riep honderden kijkers naar de brand van een kapitale mouterij,
een kostbare molen of een mooie branderij. De schutterij werd opgetrommeld om het
publiek op afstand te houden. De brandweer stond voor haar taak. Daar de meeste grote
panden aardrijkskundige namen droegen, ging de roep van mond tot mond, dat er brand
was in New-
Bron: De Moutwijnindustrie te Schiedam door Coen Kramers Thz, Schiedam 1945/46
Het lied van de Schiedamse arbeid.
Zwaar beladen sleperswagens aan de Nieuwe Haven.
De nog warme spoeling van uit de spoelingschouw zo als veevoer de schuur in.
31 mei 1968 brand het pand De Dubbele Adelaar op de Korte Haven geheel uit.
Met z’n allen tegelijk de sluis in.
Een oude spoelingschouw ligt op de kade van de Noordvest met in de achtergrond voormalige branderijden en distilleerderijen uit de 19de eeuw die aan een nieuw leven begonnen zijn.
Vroeg, heel vroeg, het was eigenlijk nog midden in de nacht, nadat ze gewekt waren door de porder, begaven de arbeiders zich naar de branderijen voor hun 15 uur durende werkdag. Een porder was iemand die, voor de komst van wekkers, 's morgens langs de deuren ging om mensen te wekken. Dit gebeurde meestal doordat de porder met zijn stok op de deur of tegen het slaapkamerraam tikte (porde). Vooral in de steden kon men in vroeger tijden veel porders vinden. Soms werden porders betaald door bedrijven die hun personeel graag op tijd zagen verschijnen.
Waar in andere steden de rust voorlopig nog heerste en de meesten mensen zich nog eens omdraaiden in de bedstede schuifelden honderden voeten reeds langs de grachtjes en over de slechte en donkere Schiedamse straten, op bovenstaande foto’s de Brandersbuurt met Achter de Teerstoof.