Of het hard werken was? Ja, in de branderij was het hard en zwaar werken. Maar toen ik later in de bouw kwam te werken, na het sluiten van de branderij, was ’t ook aanpoten en dat nog voor minder loon. Er is op dit gebied gelukkig heel veel veranderd maar of de mensen dit waarderen is nog maar de vraag?
In die dagen, toen ik nog werkte in de branderij volgens de Hollandsche methode die op het slootje zat (dat is de St. Anna Zusterstraat), kregen we soms enige uurtjes hulp aangeboden van zwervers. Zij ontvingen geen loon maar kwamen met de meesterknecht overeen voor een paar borreltjes op de drukke uren een handje te helpen. Bovendien kregen zij een gedeelte van het middagmaal, dat tussen de middag tegen etenstijd door de kinderen naar hun vader in de branderij gebracht werd. De pannetjes en schaaltjes netjes in een bonte doek geknoopt. Het waren meestal avontuurlijk aangelegde alleenstaande jonge kerels van het goede slag die het liefst door de polders zwierven en af en toe naar de stad afzakten om een borreltje te verdienen. In de stad sliepen zij nachts onder een molenwagen of zo iets.
Vroeger woonde ik voor 1,20 (Oudhollandse) gulden (= ± €0,60) in een huisje in de Zeven Zonen buurt (verbindingsgang tussen de Kerkstraat en de Baan).Dit huis, waar ik nu woon doet ƒ4,50 maar is veel beter en gezonder om in te wonen. De stoel waarop u zit kochten mijn vrouw en ik bij ons trouwen voor ƒ1,50 en zo als u ziet staan ze er na al die jaren er nog best bij, kom daar vandaag de dag nog maar eens om. Het klokstel op de schoorsteelmantel hebben wij van de mevrouw waar mijn vrouw voor ons trouwen werkte in een mooi huis op de Lange Haven.
Over vakantie werd heel eenvoudig niet gedacht. Toch hebben wij ook ons plezier gehad
hoor. Met de kermis bijvoorbeeld ging het er lollig aan toe, vooral op de laatste
zaterdag de dollen zaterdag. Dan werd er flink rood –aalbessenjenever-
De verdiensten? Als meesterknecht had ik ƒ12,-
Hoe ik mijn baan als meesterknecht verloor? Wel, toen het slechter en slechter ging en je hoorde, dat dan die en dan weer die op straat stond, ging je beseffen, dat je morgen zelf wel eens de klos kon zijn. Toen in die slechte maand stierven achter elkaar de boekhouder en de eigenaar, waaraan ze gestorven zijn is nooit duidelijk geworden. Wij in de branderij hadden nog de hoop dat de jongste zoon, die vaak in de branderij was, de zaak zou voortzetten maar direct na de begrafenis van de baas moesten we allemaal op kantoor komen en daar vernamen wij van een vreemde mijnheer dat de branderij wegens schulden gesloten moest worden.
Er gaat heel wat in je om wanneer je het laatste partijtje meel aan het beslaan bent. Ik ben nog een keer wezen kijken toen een sloper uit Delft de boel aan het uitbreken was. Ik heb daarna nog heel wat jaartjes als sjouwerman in de bouw meegelopen maar ten slotte wordt je ouder en dan gaat het niet meer.
Eenmaal op zijn praatstoel babbelde het oude baasje lustig verder.
Het drinken van de knechts? Wat moet je daar eigenlijk van zeggen? Iedereen in de branderij kreeg op tijd zijn borreltje. Ik had een kastje aan de muur van de branderij, zoals iedere meesterknecht, waarin een fles met een brede hals stond. Voor een paar centen werden kruiden gehaald in een winkel op de Hoogstraat. Het recept had ik nog van Lange Koos van wie ik het vak had geleerd. In de brede platte kurk was een gleufje gesneden en dat gaf een mooi straaltje bij het schenken en de kruiden bleven achter in de fles, u weet dat moutwijn anders niet te drinken is. Een branderij had dan ook zijn vaste klantjes en wanneer het maar in het gezonde bleef dan gaf niemand hier om.
Een brandersknecht die zich bedrinkt, loopt spoedig in de gaten en ligt er gauw uit.
Zo af en toe knapten wij de branderij een beetje op. Het metselwerk van de ketels kreeg een geeloker kleurtje en de randen werden afgezet met rood. Toen de koelvaten nog van hout waren, kregen de ijzeren banden een zwart lakje, de ijzeren koelvaten werden met gele verf geschilderd. De houten wigconstructie die de helm bovenop de ketel op zijn plaats hield werd grijs geschilderd. Dit werd in alle branderijen zo gedaan.
Als meesterknecht mocht ik de rekeningen –dat waren jaarrekeningen-
Over kakkerlaken gesproken. Deze diertjes werden bij duizenden aangetroffen in de
branderij. Op de ketels, langs de bodem en randen van de beslagbakken, werkelijk
overal werden zij gevonden. Wanneer je met je hand langs de bakken streek dan had
je direct een hand vol. Niet vreemd natuurlijk, de aangename temperatuur in de branderij
en het overmaat aan voedsel zoals het graanbeslag maakten de branderij tot een paradijs
voor deze insecten. Zo af en toe hielden wij met een paar kitten heet water een geduchte
opruiming onder de diertjes maar het duurde nooit lang of zij waren er weer in grote
getalen. Tegen het eind van de wereldoorlog (1914-
Een heel ander lastig volkje in de branderijen en mouterijen waren de ratten. Zij beten de zakken kapot, ondergraafde de straat en de kades, sleepten alles weg en knaagden overal aan. In de graanpakhuizen waren er vanzelfsprekend nog veel meer. Om het graan tegen schimmelen door het vocht uit de doorslaande buiten muren te vrijwaren werd het los op zolder gestort tussen afneembare houten schotten die ook tegen de muren waren geplaatst. Daarachter maakten de ratten hun nesten. In elke branderij, mouterij en graanpakhuis had je dan ook een stel katten. In de houten luiken, die de trapgaten afsluiten was een gat gemaakt waardoor de katten van de ene zolder naar de andere konden komen. Kwam je ’s morgens vroeg in de branderij dan kwamen zij al miauwend naar je toe lopen, kopjes gevend om zo een beetje melk te krijgen.
Wanneer ik zo zit te vertellen dan kan ik me haast niet meer voorstellen hoe vroeger
alles in volle fleur was en ik heb meegemaakt dat alle branderijen, op een enkele
uitzondering na, nu verdwenen zijn. Het vertier daarvan in de stad is weg. De Schie
zonder spoelingschouwen, de havens zonder graanschepen en op de straten geen graan-
Bron: De Moutwijnindustrie te Schiedam door Coen Kramers Thz, Schiedam 1945/46
De (meester)knecht vertelt
Zeven Zonenstraat,, Nadat in 1892 het water van de Baansloot was gedempt, kreeg het nieuw ontstane straatje spontaan een spitvondige naam door de de buurtbewoners aangemeten. De familie Vlek bestond uit een gezin uit een dochter Emma en zeven zoons. In 1910 werd de straat officieel de Gedempte Baansloot genoemd.
Interieur van een Oudhollandse vierbasbranderij.
Voorouders van echtgenote Corrie hebben ook in een branderij gewerkt.
Verplaatsbare houten schotten op de graanzolders
In elke branderij kon je katten vinden om het ongediertje te bestrijden.